Deze kerk was opgetrokken in Romaanse stijl en stond op het huidige Stadhuisplein en leunde tegen de toren van de Onze-Lieve-Vrouwkerk. Er wordt in het kerkelijk acrchief voor het eerst gesproken over deze kerk in 1248.
Tijdens de 15de eeuw werden er heel wat stichtingen gedaan, zoals het beneficie van Sint-Dionysius in 1423 door Antoon Moens, naast de reeds bestaande beneficies van Sint-Agatha en van Sint-Elooi. Mabilia, de weduwe van Jan Pels, stichtte op 27 januari 1471 dat van Sint-Nicolaas.
Tijdens de bewogen bewindsjaren van prins-bisschop Lodewijk de Bourbon, was de kerk in1461 bezet. Toen op 6 mei 1590 de bliksem insloeg op de torenspits van de Onze-Lieve-Vrouwekerk, vielen brandende stukken hout op het dak van de Sint-Niklaaskerk.
Een eerste restauratie begon in 1685, maar werd na een tijdje stilgelegd. De stad had immers het hout nodig om een loods te bouwen voor het logeren van doortrekkende troepen. Nadien kon de stad echter de geleende materialen niet teruggeven en in ruil schonk ze dan 10.000 bakstenen aan de kerkfabriek. Nadat de kerkfabriek ook nog een lening had afgesloten voor 500 gulden Brabants, konden op 15 april 1700 de werken weer hervat worden. De werken duurden tot oktober 1703. Het kapittel van Onze-Lieve-Vrouw had op 3 oktober 1687 nog een klok geschonken om deze die tijdens de brand van 1677 gesmolten was, te vervangen.
In 1713 werd een nieuwe lening afgesloten van 1200 gulden om de toren te herstellen. In 1726 werd er ook nog een nieuwe stenen vloer gelegd.
Na de Franse revolutie was het lot van kleine Romanse kerk vlug bezegeld. Het hele meubilair werd reeds op 30 november 1799 door de ontvanger van de registratie en domeinen voor 46 fr. verkocht aan de ex-secretaris van het kapittel. De stadsraad eistte de eigendom van het gebouw op en steunde hierbij op het decreet van 9 april 1811. De Sint-Niklaaskerk was immers evenals de kerk van Sint-Jan, een succursale van de Onze-Lieve-Vrouwkerk. Ze werd bediend door een subplebaan, die zijn aanstelling kreeg van de plebaan, de eigenlijke pastoor van Tongeren.
Vanaf 1801 deed de kerk dienst als magazijn, kazerne, gevangenis en paardenstal. Hierdoor was ze dan ook volledig in verval geraakt.Bij koninklijk besluit van 8 september 1818 werd de stad eigenaar van de kerk en deze brak de kerk dan ook een jaar later af.
Bron: Tongerse Annalen Jrg. 18 (2004) Nr. 2
maandag 12 april 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten